Hoe Smart Cities de mensheid zal opsluiten in concentratiekampen in de open lucht

Een Smart City is een stedelijke omgeving met alomtegenwoordige bewakings en gegevensverzamelingstechnologieën die zelfs de meest intieme, persoonlijke details van iedereen kunnen monitoren en vastleggen.

Het doel is om alles van iedereen te weten: wat je eet en drinkt, waar je heen gaat, wat je koopt, wie je ontmoet, wat je denkt, hoe je je voelt, je mening, je gewoonten, je gezondheid en vaccinatiestatus, enzovoort. Tot elk klein detail.

De rechtvaardiging voor dit alomvattende toezicht is dat het zogenaamd essentieel is om “de planeet te redden” van
klimaatverandering. Ze garanderen ook dat het uw leven meer verbonden, veiliger en gezonder zal maken.

Elk aspect van het leven in een slimme stad zal worden gecontroleerd door een breed scala aan technologieën voor het verzamelen van gegevens: SMART Lights, SMART Poles, SMART Cars, SMART Neighborhoods, SMART Homes, SMART Appliances, SMART Energy, SMART Transportation en vele andere SMART-technologieën.

Samen zullen ze een alomtegenwoordig bewakingsraster vormen en voortdurend alle informatie verzamelen over elk klein detail van het leven van de mensen.

Downloaden ? het hele verhaal hier via PDF https://www.vrijheidsrechten.nl/wp-content/uploads/2023/05/How-Smart-Cities-will-lock-up-humanity.pdf

MENSENRECHTEN GELDEND VIA VERDRAG

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties 1948

Het is het volk dat de macht heeft, en het is het volk dat, vanuit de
eigen hoogste macht, via de verkiezingen de volksvertegenwoordiging machtigt. De volksvertegenwoordiging is gehouden aan de ambtseed en belofte; daar hangen zijn bevoegdheden van af, en die houden ook een discretionaire bevoegdheid in. Maar die bevoegdheden onder de ambtseed blijven onder alle omstandig­heden onderworpen aan de integriteitsbeginselen. Schending van de mensenrechten bijvoorbeeld betekent in feite een verlies van die bevoegdheid.

De regering heeft via de machtiging en de ambtseed de bevoegdheid om verdragen te sluiten, en ook de bevoegdheid om bepaalde bevoegdheden over te dragen aan volkenrechtelijke organisaties.
Daarbij moet de regering rekening houden met artikel 91 lid 3, namelijk dat een goedkeuring alleen door een 2/3 meerderheid van de kamers kan worden gegeven, zodat de rol van het parlement gegarandeerd blijft wanneer de internationale bepalingen tegen onze Grondwet ingaan. Als dat niet het geval is, dan is een gewone meerderheid voldoende. Maar wat nu als een voorstel of voorschrift zo ongrijpbaar is dat je niet goed kunt vaststellen of dit nu wel of
niet tegen onze Grondwet ingaat? Moet je dan een 2/3 meerderheid hebben, of is de helft + 1 voldoende?
Via het Verdrag van Maastricht uit 1992 is de Economische Monetaire Unie verwezenlijkt, of simpel gezegd: is de euro geïn-troduceerd. In de literatuur werd gespeculeerd of er werd afgeweken van artikel 106 Grondwet, waarin de wet het geldstelsel regelt. Heringa verdedigde dat er inderdaad van artikel 106 werd afgeweken, terwijl Brouwer het tegenovergestelde standpunt innam, zo stellen F.M.C. Vlemminx en G. van der Schyff in een wetenschappelijk commentaar op Artikel 92.3 Er is dus best het nodige aan de hand met internationale verdragen en overeenkomsten, en soms zijn er onbedoelde neveneffecten.

Het Oekraïne-verdrag. We zagen net dat de Hoge Raad in 2000 de UVRM niet als een bindende verklaring zag.
Maar anno 2017 geeft het Oekraïne verdrag daar opeens een draai aan. In de eerste plaats is het Oekraïne-verdrag, dus de Associatie­ overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne, zelf een verbindende verklaring.
In die Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, waar ook het Koninkrijk der Nederlanden deel van uitmaakt, staat bevestigend dat zij:
„…zich ertoe verbinden uitvoering te geven aan alle beginselen en bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), met name de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, de slotdocumenten van de conferenties van Madrid en Wenen van 1991 en 1992, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948, en het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950…”

Hier zien we dus de UVRM naar voren komen!
Ook is dit in artikel 2 van de Associatieovereenkomst opgenomen die op 1 september 2017 in werking is getreden.
Artikel 2
De eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechtenen de fundamentele vrijheden, inzonderheid als vastgelegd in de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa en het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990, alsmede de relevante mensenrechteninstrumenten,
waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en het respect voor de rechtsstaat, vormen de grondslag van het binnenlands en buitenlands beleid van de partijen en zijn een essentieel onderdeel van het partnerschap en van deze Overeenkomst. De bevordering van respect voor de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit, onschendbaarheid van de grenzen en onafhankelijkheid, evenals de strijd tegen massavernietigingswapens, daarmee samenhangende materialen en de overbrengingsmiddelen daarvoor, vormen essentiële elementen van deze overeenkomst.

Overigens is ook artikel 3 van belang, er staat:
De partijen erkennen dat de beginselen van een vrijemarkteconomie aan hun betrekkingen ten grondslag liggen. De rechtsstaat, goed bestuur, corruptiebestrijding, de strijd tegen de verschillende vormen
van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en terrorisme, de bevordering van duurzame ontwikkeling en efficiënt multilateralisme zijn van wezenlijk belang om de betrekkingen tussen de partijen uit te bouwen.

Artikel 14 bevestigt de verbondenheid mensenrechten en rechtsstaat nogmaals duidelijk, er staat:
Artikel 14. De rechtsstaat, respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.
Bij de samenwerking op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid schenken de partijen bijzondere aandacht aan de consolidering van de rechtsstaat en institutionele versterking op alle niveaus, bij de overheid in het algemeen en bij politie en justitie in het bijzonder. De samenwerking is er met name op gericht het justitiële apparaat te versterken, de doeltreffendheid ervan te verbeteren, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen en corruptie te bestrijden.
Respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden is de leidraad voor alle samenwerking inzake justitie, vrijheid en veiligheid.

Het wordt nog sterker, want de Staatscourant publiceerde op 7-9-2021 het Advies Raad van State inzake het ontwerp van een
algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van de Wet inburgering 2021 (Besluit inburgering 2021), met daarin als onderdeel en afsluiting van de inburgering een participatieverklaring die de nieuwkomer moet ondertekenen. In die participatieverklaring staat letterlijk:
„Ik verklaar dat ik kennis heb genomen van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving en dat ik deze respecteer en dat ik de universele mensenrechten eerbiedig en niet daarmee in strijd zal handelen. Ik verklaar dat ik actief een bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving en reken erop dat ik daarvoor ook de
ruimte krijg van mijn medeburgers.”

Dus de verbintenis staat beschreven pagina 4 : ZICH ERTOE “VERBINDEND” uitvoering te geven aan alle beginselen en bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), met name de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, de slotdocumenten van de conferenties van Madrid en Wenen van 1991 en 1992, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948 en het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950;


Doelstellingen van de politieke dialoog

Meer respect voor de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur, de mensenrechten en fundamentele
vrijheden
, ook de rechten van personen die behoren tot nationale minderheden, niet-discriminatie van personen die
behoren tot minderheden en respect voor diversiteit, en consolidering van binnenlandse politieke hervormingen;

TITEL I
ALGEMENE BEGINSELEN
Artikel 2
De eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, inzonderheid als
vastgelegd in de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa en het
Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990, alsmede de relevante mensenrechteninstrumenten, waaronder de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en het Europees Verdrag betreffende de
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en het respect voor de rechtsstaat, vormen de
grondslag van het binnenlands en buitenlands beleid van de partijen en zijn een essentieel onderdeel van het partnerschap
en van deze Overeenkomst. De bevordering van respect voor de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit,
onschendbaarheid van de grenzen en onafhankelijkheid, evenals de strijd tegen massavernietigingswapens, daarmee
samenhangende materialen en de overbrengingsmiddelen daarvoor, vormen essentiële elementen van deze Overeenkomst.

Dialoog en samenwerking inzake binnenlandse hervormingen
De partijen werken samen om te waarborgen dat hun binnenlands beleid gebaseerd wordt op de gemeenschappelijke
beginselen van de partijen, met name stabiliteit en doeltreffendheid van de democratische instellingen en de rechtsstaat, en
het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder als bepaald in artikel 14 van deze
Overeenkomst.

Artikel 14
De rechtsstaat, respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden
Bij de samenwerking op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid schenken de partijen bijzondere aandacht aan de
consolidering van de rechtsstaat en institutionele versterking op alle niveaus, bij de overheid in het algemeen en bij politie
en justitie in het bijzonder. De samenwerking is er met name op gericht het justitiële apparaat te versterken, de
doeltreffendheid ervan te verbeteren, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen en corruptie te bestrijden.
Respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden is de leidraad voor alle samenwerking inzake justitie,
vrijheid en veiligheid.

Is dat getekend? zie het document

Wel voor u die het 2135 pagina’s tellen document wensen na te lezen >>> link voor downloaden https://www.vrijheidsrechten.nl/wp-content/uploads/2023/05/ASSOCIATIE-OVEREENKOMST-oekraine.pdf

FUNDAMENTELE RECHTEN IN HET KONINKRIJK:

HOE BELANGRIJK IS HET STATUUT VAN HET KONINKRIJK VOOR ONZE VRIJHEID EN MENSENRECHTEN?

In het boek Ken uw Recht / vrijheid is uw recht, haal ik het statuut van ons koninkrijk aan OP blad 21 Dit van wegen de maatregelen in waarborgen tegen onbehoorlijk bestuur en schending van de Fair play beginselen in zaken onze vrijheid en mensenrechten.

Ook leg ik daar in de lex superior uit hoe het recht van hoog naar laag geregeld is.

Dat statuut is weer bepalend voor de wetgeving en het bestuur van ons land; dat stelt

artikel 48 van het Statuut. Artikel 47 stelt dat ministers dan ook hun eed afleggen aan de koning én het Statuut. En in artikel 43 kunnen we lezen dat elk der landen die deel zijn van het Koninkrijk „zorg dragen voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur”.

Artikel 43 lid 2 stelt: „Het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur is aangelegenheid van het Koninkrijk.” Dat betekent dat de koning desgewenst kan ingrijpen, en al helemaal als de nood aan de man is, zo leert ons artikel 34 van

het Statuut.

Om wat meer duidelijkheid op dat punt te geven even dit:

Even wat citaten uit een brief: VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Wat de waarborgfunctie precies inhoudt en welke criteria voor toepassing ervan gelden;

vinden we in het Statuut van het koninkrijk.

Welke voor het gehele koninkrijk gelden

Wat zijn de criteria voor toepassing ervan?

Art 43

Het eerste lid van artikel 43 van het Statuut draagt de zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur op aan elk der landen. Het tweede lid van artikel 43 bepaalt dat het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur een aangelegenheid van het Koninkrijk is.

Volgens de Officiële toelichting bij artikel 43 is de zorg voor de verwezenlijking in de landen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur een taak van de landen. «Het is echter in het belang van het Koninkrijk, dat deze taak inderdaad wordt vervuld. Het Koninkrijk moet de daarvoor geëigende maatregelen kunnen nemen indien in een land deze rechten en vrijheden, deze rechtszekerheid en dit behoorlijk bestuur niet bestaan.» De Officiële toelichting bij artikel 43 stelt voorts: «Slechts wanneer de zorgtaak die elk der landen op grond van het eerste lid van artikel 43 Statuut heeft met betrekking tot de verwezenlijking van die fundamentele waarden, structureel verwaarloosd wordt en er intern geen redres wordt geboden, kan het nemen van een maatregel in overweging komen».

In 2011 heeft het kabinet een nota over de waarborgfunctie van het Koninkrijk aan de Kamer gezonden. (Kamerstuk 32 850, nr. 2). Ook de brief aan de Kamer van 26 november 2013 is gewijd aan de waarborgfunctie (Kamerstuk 32 850, nr. 5).

De nota geeft een uitgebreide uiteenzetting, de latere brief bevestigt dat de nota nog steeds de heersende opvatting weergeeft. Die houdt in dat artikel 43 de verantwoordelijkheid aan ieder land afzonderlijk opdraagt. Die zorgtaak wordt echter een gedeelde verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een land wordt verwaarloosd. Het Koninkrijk moet er op toezien dat de in artikel 43 Statuut genoemde waarden, te weten fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur, in de landen worden gerespecteerd. Een terughoudende opstelling bij de invulling van de waarborgfunctie is noodzakelijk en verantwoord, want de eigen verantwoordelijkheid van de landen blijft voorop staan.

De wijze waarop de Koninkrijksregering invulling geeft aan de waarborgfunctie kan velerlei zijn. Aan het Koninkrijk staat een aantal wettelijke instrumenten ter beschikking om deze taak te effectueren. Naast de al genoemde bevoegdheid van artikel 21 Reglementen voor de Gouverneur is er het preventief toezicht op bepaalde wijzigingen van de Staatsregelingen (artikel 44 Statuut), de bevoegdheid wetgevende en bestuurlijke maatregelen te schorsen of te vernietigen (artikel 50 Statuut en artikel 22 van de Reglementen voor de Gouverneur) en kan bij algemene maatregel van rijksbestuur een voorziening worden getroffen indien een landsorgaan zijn taak niet of onvoldoende vervult (artikel 51 Statuut). Deze laatste bevoegdheid mag alleen worden benut als de in artikel 43 Statuut genoemde waarden niet meer kunnen worden gewaarborgd en andere maatregelen niet het beoogde effect kunnen hebben of hebben gehad. Het optreden van het Koninkrijk behoort tijdelijk te zijn, gericht op een zo spoedig mogelijk herstel van het desbetreffende land in al zijn bevoegdheden.

Deze aanwijzingen hebben in alle gevallen tot doel te voorkomen dat situaties in een land ontstaan die het inzetten van dwingende maatregelen op grond van artikel 43, tweede lid, jo artikel 50 of 51 van het Statuut, nodig maken. Met dit handelen neemt de Koninkrijksregering de gepaste terughoudendheid in acht tegenover de autonome landen.

De waarheidsplicht van Art 21 RV Rechtsvordering

1 Inleiding

Wanneer een procespartij de waarheidsplicht schendt, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hem geraden
voorkomt.1 Die discretionaire bevoegdheid tot toetsen en sanctioneren heeft de rechter ambtshalve. Een verrassingsbe-slissing levert gebruik ervan niet op, tenzij partijen gezien het partijdebat met een dergelijke beslissing en de gevolgen daar-
van geen rekening hoefden te houden.2 Rechters hebben dus veel vrijheid bij het sanctioneren van de waarheidsplicht;3
vrijheid die de wetgever heeft toegekend omwille van het maatschappelijk belang dat rechterlijke beslissingen zo veel
mogelijk berusten op de materiële waarheid.4 Wel moeten sancties in overeenstemming zijn met de aard en de ernst van
de schending.5 In mijn bijdrage uit 20146 inventariseerde ik de gevolgtrekkingen die rechters aan verschillende soorten schending verbonden. Inmiddels komt de waarheidsplicht in procedures nog vaker aan de orde, ofwel omdat een partij om sanctionering ervan vraagt, dan wel omdat de rechter ambtshalve oordeelt dat sanctionering nodig is. Omdat de creativiteit bij zowel het vragen als het opleggen van sancties sinds 2014 lijkt toe te nemen,7 bespreek ik de ontwikkelingen dit keer niet aan de hand van de soorten schending van de waarheidsplicht,8
maar aan de hand van de typen gevolgtrekking die rechters aan schendingen hebben verbonden.
In deze bijdrage schets ik eerst enkele voor de sanctionering relevante aspecten van de waarheidsplicht (par. 2), om
vervolgens in te gaan op de verschillende soorten gevolgtrekkingen die rechters daaraan verbinden – inclusief de vraag
onder welke omstandigheden die gevolgtrekkingen proportioneel zijn (par. 3). Ik sluit af met een conclusie (par. 4)

Zie de PDF >> https://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/civielerechtspleging/2020/2/TCR_0929-8649_2020_028_002_001.pdf